’s-Graveland, onder de rook van Hilversum. Een bosrijk dorp dat bekend staat om de reeks fraaie buitenplaatsen. Als ik er rondloop, waan ik me even in de tv-serie ‘Downtown Abbey’. Voor de geschiedenis van buitenplaats Schaep en Burgh, waar mijn kantoor zich bevindt, hoef ik niet ver te zoeken. Bij het voorplein is een bordje te vinden met de volgende tekst:


Markante vrouw van Schaep en Burgh “Verruklijk Schaepenburgh, vermaak van ieders ogen. Wat al behoorlijkheên biedt ge uw bewondraars aan!”. Een lofrede uit 1780 aan het adres van de toenmalige eigenaresse Weduwe Sara Bicker-Pels. Zij was een ‘actieve’ vrouwe van Schaep en Burgh, die als weduwe niet alle huishouding maar ook alle zakelijke aangelegenheden van de buitenplaats regelde. Uit de tijd van het echtpaar Bicker-Pels dateert de inrichting van het ronde voorplein met het sierlijke inrijhek en de klassieke opzet van het landhuis in het midden en aan weerszijden de orangerie en het koetshuis. In het koetshuis rechts zijn nu nog resten van de zadelkamer.

En dat klopt. Aan de linkerzijde van de entree zijn de ringen te vinden waar de paarden vroeger aan vastgebonden stonden. En beneden bevindt zich een houten wand waar de zadels en hoofdstellen aan hingen. Mijn kantoor bevindt zich op de eerste verdieping waar ik kan uitkijken op de tuinen en het bos.

Toevluchtsoord
Hoe kwam ’s-Graveland zo populair?
In de 17de eeuw bloeide koopmansstad Amsterdam als nooit te voren. De stad oefende een enorme aantrekkingskracht uit en groeide als kool. Wie rijk was geworden van de handel liet niet alleen een kolossaal grachtenpand neerzetten, maar kocht ook een stuk land buiten de stad om een eigen ‘kasteeltje’ te bouwen. Wie zo’n comfortabele buitenplaats bezat kon ‘s zomers de drukke en stinkende stad ontvluchten en genieten van het rustige landleven. Schaep en Burgh is zo’n typische buitenplaats uit deze periode.

Een ideale bodem
Het begon met ondernemers die wat zagen in de grond. In 1625 kregen enkele Amsterdamse ondernemers toestemming van de Staten van Holland om een stukje Gooi te gaan ontginnen bij het huidige ’s-Graveland. Hun plan was een gedeelte van de Gooise heide om te vormen tot landbouwgebied na afgraving van het aanwezige zand. Dat zand was belangrijk, want kon gebruikt worden voor de stadsuitbreiding van Amsterdam. Met dit zand werd de slechte Amsterdamse bodem verbeterd en bouwrijp gemaakt. Amsterdams stadsafval kwam dan retour naar de afgraving om de gronden weer op te hogen en gelijktijdig te bemesten. Zo ontstond een ideale bodem voor een landbouwgebied.

In 1634 was dit werk zo ver gevorderd, dat de projectontwikkelaars de nieuwe landbouwgronden aan gegadigden konden verkopen. Er zaten veel Amsterdamse investeerders bij de kopers, waaronder Abel Matthijszoon Burgh. Hij werd een van de naamgevers van het latere landgoed Schaep en Burgh.

De nieuwe eigenaren begonnen met het bouwen van boerderijen op hun nieuw verworven kavels. Uit deze periode is nog één boerderij bewaard gebleven. Dat is boerderij Brambergen, gesticht in 1634. Het oude woongedeelte van de boerderij stamt in huidige vorm uit 1725. In de vroegere schuren van de boerderij is nu het bezoekerscentrum van Natuurmonumenten gevestigd.

Zomerresidenties voor de ‘happy few’
Geleidelijk aan ontwikkelden enkele van de boerderijen tot buitens voor hun veelal Amsterdamse eigenaren. Het begon ermee dat sommige boerderijen een herenkamer kregen, waar de eigenaar gedurende zijn verblijf op de ’s-Gravelandse bezittingen kon verpozen. Eerdergenoemde Abel Matthijszoon Burgh had ook een hofstede gesticht op zijn stuk grond. Hij overleed kinderloos in 1646 en het stuk met daarop de hofstede viel toe aan Gerard Simonszoon Schaep. De naam van het huidige landgoed, Schaep en Burgh, is dus afgeleid van de eerste twee eigenaren. Ook deze Schaep had een Amsterdamse connectie. Hij is elf keer tot burgermeester van Amsterdam gekozen, maar was ook een bereisd man en was onder andere als gezant naar Denemarken gezonden: een typisch Amsterdamse koopman-regent.

In de verdere zeventiende en achttiende eeuw breidde het landgoed zich gaandeweg uit en werd de hofstede een zomerresidentie voor de Amsterdamse eigenaren. Via vererving kwam het landgoed in handen van de familie Bicker, opnieuw een typische Amsterdamse regentenfamilie. Ook de familie Bicker breidde het landgoed uit en ze waren niet de enige. Veel ’s-Gravelandse buitens ontstonden in deze tijd uit de boerderijen en hofsteden.

Schaep en Burgh: 75.000 gulden
Het huidige huis van Schaep en Burgh dateert in aanleg uit begin achttiende eeuw. Het was onder de Bickers een buitenplaats van enige bekendheid. In 1750 overlijdt de man des huizes. Weduwe Bicker-Pels bestierde vanaf dan de huishouding en alle zakelijke aangelegenheden. Zij overlijdt in 1791 op 90-jarige leeftijd. In haar testament bepaalde zij, dat Schaep en Burgh alleen mocht worden verkocht als geen van haar resterende zes kinderen de buitenplaats tegen taxatiewaarde wenst over te nemen. En daarbij het minstens 10 jaar in eigendom behoudt. Oudste dochter Johanna Bicker kocht uiteindelijk het landgoed.

Het echtpaar Willen van Loon en Anna van Winter behoort ook tot één van de luisterrijke bewoners. Zij kochten Schaep en Burgh in 1818 op een veiling voor 75.000 gulden, in grof zilverwerk te voldoen. Gastvrijheid stond hoog in het vaandel. Zij nodigden met regelmaat hoge gasten uit voor een verblijf op het landgoed. Koning Willem II, zijn vrouw koningin Paulowna en koning Willem III waren geziene gasten.

Van 1975 tot 2020 was het hoofdkantoor van Natuurmonumenten gehuisvest op Schaep en Burgh. Nog altijd is Natuurmomenten beheerder van de buitenplaats. De omgeving, waaronder de Slangenmuur, Het Capitool en de IJskelder zijn te bezichtigen voor publiek.


Bronvermelding:
* Kastelen en Tuinen Magazine: Schaep en Burgh: een Amsterdams buiten in het Gooi | Kastelen en Tuinen Magazine (kastelenmagazine.nl)
* Natuurmonumenten: Landhuis Schaep en Burgh | Natuurmonumenten

 —